Ingezetenschap is een juridisch vraagstuk

Naar aanleiding van de berichtgeving in de media inzake ons raadslid John Thuring en de besloten raadsvergadering van donderdag 26 oktober jl., heeft Gemeentebelangen voor de nieuwsgierige lezer even de wettelijke vereisten met betrekking tot het ingezetenschap in relatie tot het raadslidmaatschap nog even op een rijtje gezet.

Aan het raadslidmaatschap worden op grond van artikel 10 Gemeentewet drie vereisten gesteld: je moet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, je moet niet uitgesloten zijn van het kiesrecht en – tot slot – je moet ingezetene zijn in de gemeente.

De heer Thuring is 67 jaar, niet uitgesloten van het kiesrecht en al vele jaren ingezetene van onze gemeente. Hij was woonachtig in Nootdorp tot maart 2017. Zijn vrouw en zoon zijn inmiddels ingezetenen in Voorburg en de heer Thuring bleef ingezetene in onze gemeente, met zijn woonadres in Pijnacker. Hij is niet in de situatie gekomen dat hij verplicht was te melden, conform art. X5 van de Kieswet, dat hij niet langer aan een van de vereisten voor het raadslidmaatschap voldeed. Hij is immers aan de vereisten blijven voldoen.

Artikel 1.1. onder f. van de Wet basisregistratie personen (BRP) bepaalt dat de ingezetene is: de ingeschrevene, die zijn adres heeft in een gemeente in Nederland, en op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn overlijden of van vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen. Deze voorwaarden zijn van toepassing op de heer Thuring en derhalve is hij ingezetene.

Hetzelfde artikel 1.1, onder o. bepaalt dat in geval een betrokkene op meer dan 1 adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten, het woonadres is. Het woonadres van de heer Thuring is geaccepteerd door de gemeente door hem in te schrijven als ingezetene op zijn woonadres in Pijnacker. Hij overnacht 4 nachten in Pijnacker en 3 nachten bij zijn gezin in Voorburg.

Artikel 3 van de Gemeentewet bepaalt dat zij die als ingezetene met een adres in een gemeente zijn ingeschreven in de basisregistratie personen, voor de toepassing van deze wet, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht worden werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente. Ook de formulering van artikel X1 Kieswet bevestigt dit.

In de aanpak van adresfraude door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens en Gemeenten wordt gesteld dat het adresonderzoek de belangrijkste methode is om adresfraude tegen te gaan. Het proces adresonderzoek is vooral reactief en start in veel gemeenten op basis van signalen die onder de aandacht komen van Burgerzaken. Zie hiervoor ook het rapport Samen sterk tegen adresfraude. https://www.rvig.nl/documenten/rapporten/2015/04/20/rapport-samen-sterk-tegen-adresfraude
Een adresonderzoek kan het tegendeel bewijzen, en dan kan de procedure worden gestart om de ingezetene te verwijderen uit de basisregistratie. Dit is in de zaak van de heer Thuring niet gebeurd. De heer Thuring is ingezetene.

Uit de jurisprudentie van de afgelopen 15 tot 20 jaar is een heldere conclusie te trekken: de formulering van artikel 3 Gemeentewet is leidend bij de vraag of sprake is van ingezetenschap van een raadslid: Zij die als ingezetene met een adres in een gemeente zijn ingeschreven in de basisregistratie personen, worden voor de toepassing van deze wet, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente.

De heer Thuring staat ingeschreven in de basis registratie personen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Conform de BRP heeft hij zijn woonplaats in Pijnacker-Nootdorp, is hij ingezetene en voldoet hij aan de vereisten van artikel 10 Gemeentewet.

Nu de voorzitter van de gemeenteraad het tegendeel naar onze mening niet heeft bewezen, zoals wettelijks vereist, mist de waarschuwing de wettelijke grondslag voor ontslag van de heer Thuring als raadslid. Het raadsbesluit van 26 oktober jl. is gebaseerd op deze waarschuwing.

De heer Thuring zal beroep instellen tegen het oordeel van de gemeenteraad bij de Raad van State.
Wordt vervolgd!